Zes maanden, twee woorden die ik in mijn hippische praktijk vaak voorbij hoor komen.
Onlangs had ik een gesprek met een cliënt over de aankoop van een paard waarvan is gebleken dat het paard behept is met een gebrek waardoor hij het paard niet meer kan rijden. Cliënt heeft het paard gekocht van een professionele paardenhandelaar en is zelf amateur ruiter. Paardrijden is zijn hobby. In het gesprek met mij gaf hij aan dat hij het paard vijf maanden geleden had gekocht en dat zijn dierenarts het gebrek twee weken geleden had ontdekt. Hij had direct geklaagd bij de verkoper. “ Dat is binnen zes maanden dus nu moet de verkoper het paard terugnemen toch? “. Ik moest mijn cliënt teleurstellen. Zo simpel is het helaas niet.
Maar hoe zit het dan wel met die zes maanden?
De zes maanden worden genoemd in artikel 7:18 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. In dit artikel staat: “Bij een consumentenkoop wordt vermoed dat de zaak bij aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord, indien de afwijking van het overeengekomene zich binnen een termijn van zes maanden na aflevering openbaart,…”.
Wanneer je als professionele verkoper een paard verkoopt aan een particulier dan is er volgens de Wet sprake van “consumentenkoop”. Betekent dit dat je als consumentkoper het paard altijd binnen zes maanden terug kan geven en je geld terug dient te krijgen? Zeker niet! Als koper zal je eerst moeten bewijzen dat er een gebrek is en dat dit gebrek het paard ongeschikt maakt voor het doel waarvoor het is gekocht. Die bewijslast berust dus bij de koper. Maar als eenmaal vaststaat dat het paard een gebrek heeft en het paard door dit gebrek niet beantwoord aan de overeenkomst ( non-conformiteit), dan geldt het zogenaamde “wettelijk vermoeden van non-conformiteit”. De rechter gaat er dan vanuit dat het paard dit gebrek ook had ten tijde van de koop en zal de verkoper vervolgens opdragen om te bewijzen dat het paard het gebrek niet had toen het paard werd geleverd aan de koper. Uit de rechtspraak blijkt dat de verkoper hier niet snel in slaagt.
Terug naar mijn cliënt die van een handelaar een paard kocht. Het gebrek werd binnen zes maanden na de koop van het paard ontdekt. Wat is het voordeel voor mijn cliënt dat er wordt “vermoed” dat het paard bij de aflevering niet aan de overeenkomst heeft beantwoord? Laat ik het omdraaien. Zonder dit wettelijk vermoeden zou mijn cliënt niet alleen moeten aantonen dat er een gebrek is dat het paard ongeschikt maakt als rijpaard, maar zou hij vervolgens óók moeten bewijzen dat het paard vijf maanden geleden, bij levering, reeds dit gebrek had. Een bijna onmogelijke opgave voor mijn cliënt.
De bescherming die mijn cliënt als consument geniet zorgt er dus voor dat juist de verkoper de zware opgave zal hebben om aan te tonen dat het gebrek niet aanwezig was ten tijde van de levering. Het feit dat er sprake is van consumentenkoop, leidt tot een veel grotere kans dat de verkoper het paard van mijn cliënt terug zal moeten nemen.